Elk jaar weer het zelfde liedje. Vlak voor de zomervakantie wordt bekend dat er meer havisten doubleren dan verwacht. Veel van die leerlingen stromen af naar het vmbo en komen, op zoek naar een nieuwe school, bij ons terecht. We proberen er met de formatie rekening mee te houden, maar daar zit een grens aan. Het geld volgt de leerling. Als onze collega-scholen in hun periodieke prognoses nog aangeven dat de leerlingen overgaan naar het volgende jaar, dan mag je jezelf niet rijk rekenen. Dit jaar hielden we er desondanks meer rekening mee dan ooit. In de tweede en de derde klas was er ruimte gereserveerd voor in totaal twintig ‘afstromers’. Het werden er uiteindelijk ruim zestig. Dan moet je dus op het laatste moment, als de caravan al achter de auto hangt, nog een klas bijmaken. En je zit weer met vacatures, waardoor je een valse start maakt met het nieuwe schooljaar. Waardeloos. Niet in de laatste plaats voor de leerlingen waar het om gaat. Waar gaat het mis?
Voor alle leerlingen in de regio die de overstap naar het voortgezet onderwijs maken, is het plaatsingsbeleid gestandaardiseerd. De NIO-intelligentietest wordt afgenomen en de leervorderingen worden in kaart gebracht met het drempelonderzoek. Verder maakt een persoonlijkheidstest onderdeel uit van het intakeproces. Met de toeleverende scholen is er nauw contact over de plaatsing. Kortom, er wordt heel zorgvuldig omgegaan met het plaatsen van nieuwe leerlingen. De leerlingen zouden het havo-niveau dus aan moeten kunnen. Ook is er geen sociaal-emotionele problematiek geconstateerd waardoor de leerprestaties achter zouden kunnen blijven. Dat je er ondanks het zorgvuldige proces een keertje naast zit, dat kan gebeuren. Maar niet zo vaak als nu gebeurt.
Leerlingen die afstromen hebben één ding gemeen. Ze hebben het gevoel dat ze falen en hebben het bijbehorende gedrag ontwikkeld. Stoer en onverschillig. ‘Ik kan het toch niet, het zal wel weer aan mij liggen.’ Dat gedrag moet verbergen dat ze het stiekem heel vervelend vinden. Eigenlijk schreeuwen de leerlingen om hulp.
Ik vraag mij wel eens af hoe deze leerlingen tijdens hun moeizame havo-carrière worden begeleid. Vier van de vijf lesperiodes lijkt er geen vuiltje aan de lucht te zijn. Het klassenteam en de schoolleiding gaan er dan, gezien de gunstige prognoses, nog vanuit dat de leerling het jaar gaat halen. En toch gaat het mis. Dat geeft te denken. Is er een plan van aanpak afgesproken in het klassenteam? Is er huiswerkbegeleiding geweest? Heeft de mentor gesprekken gevoerd met de leerling? Zijn de ouders er door school op tijd bij betrokken? In de dossiers die met de ‘afstromers’ meekomen is er weinig over te vinden. Van de ouders van ‘afstromers’ hoor ik wel eens het volgende: ‘Op de havo werd vooral benoemd wat ons kind fout deed, jullie kijken ook naar waar een leerling goed in is.’ Daar zit een kern van waarheid in.
Op de havo geldt het recht van de sterkste. Als je niet mee kunt komen heb je pech, dan is er altijd nog het vmbo en dan stroom je dus af. Op het vmbo hebben we er een flinke kluif aan om de negatieve spiraal weer om te draaien. Toch lukt het ons vaak om de leerlingen weer zelfvertrouwen te geven. Leren wordt dan weer leuk en de toekomst is niet meer zo somber. We maken er samen het beste van. Bij ons is afstromen niet mogelijk.
Deze column verscheen eerder in Bij de Les.