Gemeenschapszin

Ik hou van Frankrijk. Al zolang ik mij kan herinneren. Waarom ik zo veel van Frankrijk hou weet ik zelf niet zo goed. De mensen zijn er stug. Op campings is het vaak smerig, vooral het sanitair. En boven een gat poepen, ik zal er nooit aan wennen. Maar ik neem het voor lief.

Ik was acht toen ik voor het eerst samen met mijn ouders op vakantie ging naar Frankrijk. Ik was diep onder de indruk van het landschap. We kwamen uiteindelijk in de ruige Ardeche terecht. Er was niks op de camping. Geen voorzieningen, geen animatie, niets. Alleen ongerepte natuur. Dagenlang heb ik mij vermaakt met alleen de rivier, die een kilometer lopen van de camping lag.  Tientallen stenen heb ik doormidden gehakt, op zoek naar pastelkleurige mineralen en glinsterende metaaldeeltjes aan de binnenkant. Toen ergens zal de liefde zijn ontstaan.

Terwijl ik deze column schrijf lig ik in een piepklein tentje, op een camping honderd kilometer boven Parijs. Ik ben op doortocht naar de Dordogne, waar ik een vriend ga bezoeken. Hij is er een aantal jaar geleden samen met zijn ouders naar toegetrokken en leeft er zo’n beetje als God in Frankrijk.

Het is er niet alleen maar romantiek. De mensen in het dorp hebben nauwelijks inkomsten en pensioen kennen ze niet op het platteland. Men werkt letterlijk door totdat men er bij neervalt. Het is een hard bestaan. Om te overleven heeft men elkaar nodig. Met een roestige oude machine van voor de oorlog wordt de oogst gedaan. Alsof je terugreist in de tijd. Mensen helpen elkaar, met van alles. De een maakt kaas, de ander bakt brood. In het dorp wordt zelfgestookte Eau de Vie uitgeruild tegen Confit van het konijn dat gisteren nog in het hok zat op het erf. Als ik er ben, dan help ik graag mee op het land. Op de terugreis vraag ik mij mijmerend af of die gemeenschapszin ook in Purmerend kan bestaan.

Deze column verscheen eerder in Dagblad Waterland.

Reageer

Archief