Alpe d’HuZes
Donderdag 5 juni, Alpe d’HuZes. Om 2.30 uur ‘s nachts gaat de wekker. Het kost mij geen moeite om wakker te worden. Ik heb ondanks de zenuwen goed geslapen. Mijn eerste zorg is eten klaarmaken. De brandstof voor de lange dag fietsen moet liefst twee uur voor aanvang naar binnen worden gewerkt. Het gasstel is natgeregend en het lijkt eeuwig te duren voordat ik het aan de praat te krijg. Uiteindelijk lukt het mij om havermoutpap te maken en gelijk daarna een pot koffie met de percolator. Het is koud en mijn maag twijfelt of dit stevige ontbijt op dit tijdstip wel een goed idee is. Ik trek de warme fietskleren aan die ik de avond ervoor heb klaargelegd. Om 3.45 uur vertrek ik samen met Patrick en Jacco in het pikkedonker op de fiets naar de start. We zijn niet de eersten en belanden ergens midden in het peloton dat ik dikke rijen staat opgesteld voor de start. Ellen en Mark zijn inmiddels met de auto naar Le Bourg-d’Oisans gekomen. Ze doen een dappere poging om ons te vinden. Met bijna vijfduizend deelnemers is dat onbegonnen werk. . Vanaf 4.30 uur vertrekken we in ploegen. Het is even over vijf als we de startlijn passeren. Personal Patrick zwaait ons uit en ik zoek in de menigte naar Ellen en Mark die hebben doorgegeven dat ze vlak na de start staan, bij de linker fakkel. Ik ben blij als ik ze zie en het lukt mij om Ellen een high five te geven. We rijden dwars door het dorp richting de rotonde. Een lange stoet van witte en rode fietslampjes. Na de rotonde buigt de stoet linksaf en begint de eerste beklimming. Ondanks de warme kleding is het bar koud – boven op de berg zelfs onder nul, hoorden we later. Een paar bochten later warm ik wat op van de inspanning. Ik vraag mij af of ik te hard ga. Omdat het nog altijd donker is kan ik mijn hartslag. Naarmate we hoger komen komt de zon langzaam op. Mijn hartslag is onder de 130 slagen per minuut en ik weet dat ik wat gas kan geven. Vanaf bocht zeven begint het feest op gang te komen wat nog de hele dag zal duren. Mensen roepen je naam die ze aflezen van het deelnemersbord voor op het stuur. Ze juichen voor iedereen even hard en onvermoeibaar. Er wordt muziek gedraaid, bandjes spelen livemuziek, in bocht zeven worden verse pannenkoeken gebakken en uitgereikt aan hongerige fietsers. In een roes bereik ik de top, vlak achter Jacco. We maken een selfie van ons samen, ik weet niet hoe lang ik hem nog kan blijven volgen. De eerste afdaling is een hel. Mensen komen verkleumd en met blauwe lippen en vingers beneden. De handschoenen met lange vingers die ik van Patrick heb geleend werken slecht voor mij. Mijn vingers zijn een stuk korter dan die van Patrick en ik krijg nauwelijks grip op mijn remhandels. Ik kom gedesoriënteerd beneden en moet echt even bijkomen voordat ik aan de tweede beklimming begin. De tweede beklimming gaat lekker, zo houd ik het wel een tijdje vol. De afdaling is ook minder koud en zonder de lange vingers gaat ook het afdalen beter. Bij de derde beklimming gaat het super. Opgezweept door de enthousiaste menigte fiets ik in één uur en zesentwintig minuten omhoog, mijn snelste tijd van de dag. Ik begin steeds meer aandacht voor mijn omgeving te krijgen en Alpe d’HuZes maakt grote indruk op mij. Na de derde afdaling heb ik honger als een paard. Niet gek, inmiddels heb ik ruim 3700 kilocalorieën verbrand. Team Dirk heeft voor Jacco en mij stokbrood met worst, paté en kaas ingekocht. Jacco en ik blijven nog altijd bij elkaar in de buurt en we zijn heel blij met de steun langs de kant! De zoete sportdrank en energierepen komen op een gegeven moment je neus uit en ik dan kan niks lekkerder verzinnen dan een stuk stokbrood met stevige worst. Ik eet meer dan goed voor mij is, kan mij niet bedwingen.
Door de enthousiaste verhalen over onze belevenissen bovenop de berg, begint het te kriebelen bij Ellen en Mark. Bovendien willen ze graag de finish meemaken. Ze besluiten een poging te wagen bij de finish te komen. Er zijn twee opties: wandelen naar de top, of met de kabelbaan. Wandelen duurt te lang. Om met de kabelbaan omhoog te gaan moet Ellen eerst haar hoogtevrees overwinnen. Het is een aardig stukje rijden naar het begin van de kabelbaan, aan de andere kant van de berg. Als het nodig is zal Mark, in navolging van The A-team, Ellen daar knock-out slaan en weer wakker maken bij het eindpunt. Even later beginnen Jacco en ik aan de vierde beklimming. Vrijwel direct krijg ik last van de maaltijd. De energie die ik nodig heb om te klimmen gaat nu verloren aan het verwerken van het voedsel. Mijn maag protesteert, ik moet noodgedwongen gas terugnemen en zie Jacco verder bij mij wegfietsen. Voor het eerst verlies ik hem uit het oog. Bij bocht zeven kan ik ondanks de kramp in mijn maag een pannenkoek die wordt aangereikt niet weerstaan. Het wordt er niet beter van. Vlak voor bocht drie krijg ik mijn hartslag niet meer omhoog. Als ik een stukje vers gemaaid gras zie kan ik de verleiding niet weerstaan. Ik zet mijn fiets tegen een muurtje en ga languit in het gras liggen. Heel even ben ik toeschouwer en geniet van de tientallen dappere fietsers die voorbij trekken. De kramp in mijn maag neemt af. Ik bedenk mij dat Jacco nu wel bij de finish zal zijn en hoop dat hij niet op mij zal wachten. Met lichte tegenzin stap ik weer op de fiets. Tot mijn eigen verbazing gaat het fietsen beter. Opgezweept door de muziek en de menigte, rijd ik in rap tempo naar de finish. Mijn hartslag krijg ik weer omhoog, mijn dip is voorbij. Een tikkeltje overmoedig ga ik met hoge snelheid door de straten van Alpe d’Huez op weg naar de finish. Ik twijfel of ik na de finish zal stoppen of doorfietsen. Zou Ellen haar hoogtevrees hebben overwonnen? Ik stop en kijk om me heen, maar Mark en Ellen zijn nergens te bekennen. Dan maar weer omlaag. Ik zie er tegenop. Mijn nek, mijn schouders, mijn handen, zo’n beetje mijn hele lichaam doet pijn. Bij het afdalen ben ik mij meer bewust van de pijn. Er lijkt geen einde te komen aan de afdaling. Ik ben pas bij bocht negen en besef me dat ik nog niet op de helft ben. De schaduw in het bos bezorgt me koude rillingen. Beneden wachten Jacco en Patrick mij op. Aan mijn doorkomsttijden heeft Patrick gezien dat ik een inzinking heb gehad. Ik vertel dapper dat ik over mijn dip heen ben. Patrick probeert zijn bezorgdheid te verbergen maar ik vang er toch wat van op. Mijn voorderailleur hapert en ik vraag Patrick er naar te kijken. Het wil niet lukken maar ik ben blij met mijn verlengde pauze. Liefst blijf ik nog langer zitten, maar als ik nog later begin aan de vijfde beklimming komt de zesde beklimming in gevaar. Vóór zes uur moeten we weer beneden bij het keerpunt zijn. Daarna mag je niet meer beginnen aan een nieuwe beklimming. Mijn lichaam protesteert als ik weer op de fiets stap. De pijn is nog heviger dan bij het afdalen en we rijden nog maar op het vlakke gedeelte, naar de beklimming toe. Samen met Jacco draai ik voor de zoveelste keer linksaf. Het lange steile stuk naar bocht eenentwintig voelt als een muur waar ik tegenop rijd. Ik vertel Jacco niet op mij te wachten en verbijt de pijn. Heel langzaam kom ik in een soort van ritme. Of misschien wil ik graag dat dat zo is. Hoe lang houd ik dit nog vol? Hoe lang heb ik eigenlijk de tijd voor deze beklimming? Het lukt me niet om het uit te rekenen, zo moe ben ik. Het piept en het kraakt. In de afgevlakte bochten waar ik voorheen versnelde, gaat nu het tempo omlaag. Zo lang mogelijk probeer ik mijn benen de tijd te geven om te herstellen. De zon brandt en ik begin last te krijgen van de warmte. In bocht zeventien komt de gedachte op dat ik ook deze beklimming misschien niet ga redden zonder tussenstop. In bocht veertien steek ik zonder om mij heen te kijken de weg over. Mijn fiets wordt als vanzelf richting de schaduw gestuurd. De tranen stromen uit mijn ogen als ik tot stilstand kom. Ik begrijp niet zo goed waarom. Ik laat mijn fiets in het gras vallen en loop een stukje richting de struiken, weg van de drukte. Op een klein stukje gras zak ik neer en word overvallen door emoties. De batterij van mijn telefoon is bijna leeg. Ik sms Ellen dat ze er rekening mee moet houden dat dit wel eens mijn laatste beklimming kon zijn.
Ik denk aan de maanden van voorbereiding. Aan de momenten dat ik het zwaar had. Als ik geen zin had om te trainen, dan was de gedachte aan mijn vader genoeg om toch op de fiets te stappen. Wanneer ik trainde op de grenzen van mijn kunnen en mijn lichaam wilde niet meer, dan dacht ik aan mijn vader en verdween de pijn. Nu de grote dag is aangebroken ontbreekt het mij niet aan wilskracht. Op doorzettingsvermogen kan ik nog wel tien keer omhoog, al moet ik lopend. Ze zullen mij van de berg moeten afhalen, opgeven is geen optie. Ik stap weer op de fiets. Mijn coördinatie is weg en ik bots bijna op een afdalende fietser. De pijn is er nog steeds. Mijn benen zijn nog maar net voldoende hersteld om de pedalen rond te krijgen. De tranen stromen nog altijd uit mijn ogen. De fietsers die mij inhalen kijken om of het wel goed met mij gaat. Ik kijk stoïcijns voor mij uit en focus op de volgende bocht. Hoeveel bochten nog te gaan? Hoeveel bochten red ik nog zonder af te stappen? Mijn vader kan mij nu niet meer helpen. Ik heb mijn grens bereikt. Ik denk aan de lieve mensen die naar Frankrijk zijn gekomen om mij te steunen. Aan Patrick die in de brandende zon op mij wacht. Aan Ellen die doodsangsten moet uitstaan om bij de finish te komen. Ik denk aan vijf jaar geleden toen ik de Marmotte fietste. Ook toen lag de finish bovenop Alpe d’Huez. Na een lange zware rit was ik uitgeput en moest ik regelmatig pauzeren om bij te komen. Op het laatst stopte ik in elke bocht en zelfs tussen twee bochten in. Ik weet nog precies op welke plek ik werd ingehaald door de bezemwagen. Ook vandaag zullen de pauzes steeds korter op elkaar volgen. De verzuring in mijn benen is maximaal. Ik wil dit niet. Ik wil niet tijdens de zesde beklimming door de bezemwagen worden ingehaald. Ik wil niet van de weg worden gehaald. Laat mij dan liever zelf die keus maken. Ik moet het loslaten hoe moeilijk dat ook is. Ik wilde zó graag zes keer de berg beklimmen. Wat zou mijn vader er van vinden als ik zou stoppen? Hij zou apetrots zijn, daar twijfel ik geen moment aan. Bij die gedachte barst het huilen los. Ik stop in bocht negen om bij te komen. Dit keer niet alleen van de inspanning. Ik lees een lief berichtje van Ellen en maak een besluit. Dit is mijn laatste beklimming. Er valt een last van mijn schouders. Ik laat meer los dan de sportieve uitdaging. Ik laat ook een stukje van mijn vader los. Het doet pijn, maar op een manier die ik niet kan uitleggen heeft het ook iets moois. Mijn gevoel heeft moeite mijn verstand te volgen. De tranen blijven komen. Ik fiets verder en langzaam wen ik aan de gedachte dat dit mijn laatste beklimming is. In bocht zeven begint het volksfeest op weg naar de top. Ik probeer mij groot te houden. Ondanks mijn zonnebril die mijn tranen verbergt, voelen de mensen langs de kant feilloos aan dat ik er doorheen zit. Van alle kanten word ik oorverdovend aangemoedigd. Ik word figuurlijk en soms zelfs letterlijk het laatste stukje omhoog geduwd. De saamhorigheid op de berg is schitterend. Ik wordt er warm van en begin te lachen door de tranen heen. Ik voel mij bevoorrecht. Dat ik dit mee mag maken. Intens geniet ik van mijn laatste bochten van Alpe d’HuZes. Door het euforische gevoel vergeet ik de pijn. Ik stop voor een laatste korte pauze in bocht één en begin dan aan de laatste twee kilometer naar de finish. Nu ik minder met mijn eigen prestatie bezig ben zie ik pas goed hoe bijzonder dit is. Ik herken mensen die mij de hele dag door hebben aangemoedigd en dat nu alleen nog maar harder doen. Als ik er adem voor heb bedankt ik de mensen langs de kant voor hun steun. Dan sla ik linksaf voor laatste rechte stuk naar de finish. Ellen en Mark hebben doorgegeven dat ze vlak na de finish staan, bij een uitvoegstrook voor fietsers. Ik passeer de finish. Ik zoek de menigte af maar kan ze niet vinden. Dan hoor ik plotseling heel hard mijn naam roepen. Ik herken de stem van Ellen en zie haar staan. Er zit een dranghek en twintig meter tussen. Ellen is heel snel bij mij en we omhelzen elkaar intens. Wat ben ik blij om haar te zien. Terwijl Mark de fiets van mij overneemt komt er een grote man met een grote camera bij ons staan. Er wijst een microfoon naar mij. Ik heb eigenlijk geen zin om te praten maar zeg toch kort iets voor de camera. We zoeken een stukje gras op waar ik kan liggen. Ik eet wat en kom langzaam maar zeker bij. Inmiddels is Jacco begonnen aan zijn zesde beklimming. Patrick fietst deze laatste keer met hem mee. Ik zoek naar de ouders van Jacco die ook bij de finish moeten staan. Uiteindelijk vind ik ze en we kijken samen uit naar de finish van hun zoon. Wat een held. En met wat een gemak fietst hij zes keer die berg op. Ik ben enorm trots op hem en ben blij dat ik erbij ben als hij over de finish komt. Zo sluiten we de dag samen af. Het was een dag om nooit te vergeten.