Interview in Van 12 tot 18
MUST SEE 8 Mr. Kanamori: Children full of life – Dirk Olsthoorn
Geen medium zo geschikt om te inspireren of wakker te schudden als video. Daarom zocht Van Twaalf tot Achttien in samenwerking met Henk Sissing uit welke films, documentaires en series u als onderwijsprofessional niet mag missen. In deze reeks bespreken docenten, schoolleiders, scholieren en andere onderwijsexperts elke editie een must see. Deze keer: Mr. Kanamori: Children full of life.
Toshiro Kanamori, leraar op een Japanse basisschool, heeft één belangrijk doel tijdens zijn lessen: dat de kinderen gelukkig leren te zijn. Mr. Kanamori: Children full of life is een documentaire uit 2003, waarin de toen 57-jarige leraar gevolgd wordt in zijn dagelijkse bezigheden. Binnen het conservatieve en rigide Japanse leersysteem springt deze inspirerende leerkracht direct in het oog, maar ook voor Nederlandse leraren en onderwijsbegeleiders is deze uitzonderlijke man erg inspirerend. Zijn visie is om kinderen vooral te leren een band met elkaar te creëren en laat zien hoe hij zijn ideeën in de praktijk brengt. Dirk Olsthoorn, docent en teamleider op het SG Gerrit Rietveld in Purmerend, bekeek de film.
door cerianne van ijzendoorn
De belangrijkste les op school: hoe word ik gelukkig?
Wat was je eerste indruk?
‘Het is een film waarin een heel perfect beeld wordt geschetst van hoe een leraar kan zijn en misschien zou moeten zijn. Maar het is me te romantisch. Het is een sprookje; niet dat ik zeg dat die situatie daar niet echt zo is, maar zo’n reactie roept het bij me op: “ja, ja, dat zal wel!”
Maar tegelijkertijd word je wel naar binnen gezogen en ben je geïnteresseerd hoe het sprookje afloopt. Ik ben heel erg onder de indruk van het overduidelijke charisma van de leraar en dan zie je ook direct hoe belangrijk de persoonlijkheid van de docent is voor een klas. Soms mis je dat. En als leerlingen je niet overtuigend genoeg vinden, willen ze ook niet van je leren. Ik vraag me af of je die overtuigingskracht wel kunt leren aan iemand of dat het in een persoon zelf zit. Zelf denk ik eigenlijk dat er indirect wel geselecteerd wordt op charisma. Leraren zonder charisma zullen veel eerder uitvallen als ze overstappen van studie naar praktijk.. Die leraren komen namelijk voor grote problemen te staan in de omgang met leerlingen.
Als er dan problemen zijn met een enkele leerling, dan is het makkelijk om het probleem ook bij die leerling neer te leggen en niet naar jezelf te kijken. Het is eigenlijk geen vraagstuk van schuld, maar meer een tekortkoming aan beide kanten. Een ervaren docent kan de tekortkoming misschien opvangen, maar bij een beginneling kan het dan mislopen. Wat je dan in de film ziet, is dat de relaties tussen docent en leerling en de leerlingen onderling zo ontzettend belangrijk is. Wie een band met elkaar voelt, werkt net even wat harder, doet net even wat meer moeite voor de ander. En je kunt als leraar ook veel meer maken in de klas als de relatie maar goed is.’
Welke scène is je het meest bijgebleven?
‘De scène waarin de leerling in opstand komen tegen een beslissing van de docent. Dat gaf me kippenvel. Het was zo herkenbaar. Ik denk dat dit soort situaties in Nederland best wel voorkomen en ik hoop dat er dan wederzijds respect is en de ruimte om met elkaar het gesprek aan te gaan in een veilige omgeving. In de film zie je goed hoe mooi ze daarmee omgaan. En vanuit je eigen situaties kun je naar de principes handelen. Ik herken dit, soms maak je iets mee en dan raak je zo ontroerd: kippenvel! Het draait niet om de vrijheid om kritiek te kunnen geven, maar om de vrijheid om de interactie aan te gaan: iets betekenen voor de leerlingen of dat zij iets voor jou doen.’
Wat zouden Nederlandse docenten uit de film mee kunnen nemen naar hun eigen onderwijspraktijk?
‘Ja, ik ken de context van die school en van de lessen niet, maar ik kreeg de indruk dat hij van de school ook veel de ruimte krijgt om te werken aan het opbouwen van een relatie. Het maakt al uit dat het een basisschool is, waarin je als docent minstens drie dagen voor de klas staat. Dat mis ik als docent op een middelbare school wel. Met drie uur in de week, waarin je een curriculum moet afwerken, kom je natuurlijk veel minder toe aan het opbouwen van een relatie met de groep. Bovendien deel je de verantwoordelijkheid met andere docenten. Dat maakt het ingewikkeld, omdat je de rust niet hebt om aandacht te schenken aan zaken buiten school. Zoals Kanamori ogenschijnlijk de tijd in zijn lessen nam voor een persoonlijk probleem van een kind. Stilstaan bij wezenlijke problemen en daar aandacht aan besteden, dát mis ik in Nederland. Bij Kanamori is de belangrijkste les om je gelukkig te voelen. In Nederland is het belangrijkste doel om je eindexamen te halen, en als je dat leuk vindt, is dat mooi meegenomen.
Ik denk dat het Japanse en Nederlandse onderwijssysteem te verschillend zijn om de lessen van Mr. Kanamori één-op-één te implementeren hier. Maar je kunt natuurlijk wel beginnen met het bijstellen van je houding. Je moet als docent wel blijven doorlopen, want anders heb je aan het einde van de rit je stof niet behandeld, maar tegelijk kun je wel een heel eind komen als je leerlingen tussendoor probeert te laten werken aan hun eigen geluk en zelfvertrouwen. Misschien dat er wel een alternatief ontstaat voor reguliere scholen, zodat meer aandacht besteed kan worden aan persoonlijke ontwikkeling. De route daarheen is lastig, want je hebt al die eisen waaraan je moet voldoen of anders kom je te boek te staan als zeer zwakke school.’
Welke onderwijsvernieuwing hoop jij binnenkort te zien?
Tijden veranderen, maar het onderwijs niet zo snel. Ik wacht met smart op een onderwijsrevolutie. Er zijn wel wat onderwijsvernieuwingen doorgevoerd, maar helaas verdwijnen er ook weer mooie initiatieven in de loop der jaren. En voor iets nieuws heb je een groep docenten nodig en uiteindelijk heb je de hele school nodig, want zolang een vernieuwing geen onderdeel wordt van de schoolcultuur, is het gedoemd te falen. Het wordt dan een lange strijd die je langzaam verliest.
Dat wil niet zeggen dat het niet kan, maar de omstandigheden werken niet mee. Wij hebben met een team de leerlingen eigen bedrijfjes laten starten met opdrachten voor de omgeving om hen heen. Ze hebben echt producten ontwikkeld en verkocht. Met zulke projecten kijk je meteen naar de talenten van elke leerling: wat heb jij in huis? Waar ben je goed in? Leerlingen bloeien daarvan op, een feest om te zien. Voor zover ik weet, zijn alle leerlingen van dat project goed terecht gekomen. Het is jammer om te zien dat zo’n project na een aantal jaren, door regels of geldtekort of wat dan ook, niet meer dezelfde kracht heeft als met de start. Dat heeft niet meer met de kwaliteit van het onderwijs te maken, maar met blindstaren op de cijfers en kort door de bocht-denken. Het systeem zit vast en hoe zet je dan een revolutie in? Hoe verander je?
We vragen zoveel van docenten dat er bijna geen tijd is om echt na te denken over het welzijn van de leerlingen of om nieuw project uit te werken. Afwijken van de gebaande paden is niet gemakkelijk en gebeurt dus niet vaak. Ik hoop dat docenten die de basis leggen (basisschool en middelbare school) kleinere groepen leerlingen krijgen en meer tijd voor ontwikkeling.’
Welke andere onderwijsfilm zou je docenten kunnen aanraden?
‘Weet je, ik haak vaak af bij onderwijsfilms. Misschien arrogant, maar laten we hopen dat een onderwijsfilm niets nieuws te bieden heeft aan docenten. Uit zo’n film kun je inspiratie halen, maar ik haal mijn inspiratie dagelijks uit mijn eigen lesomgeving, uit mijn leerlingen.’
Dirk Olsthoorn werkt sinds 1998 in het onderwijs en doceerde eerder op de SG Antoni Gaudí en SG de Koogmolen. De docent en teamleider heeft naast een vlotte babbel ook een vlotte pen: op zijn blog www.dirkzijn.nl staan verschillende blogs, waaronder diversen over onderwijs.
Etterbakkie
Mike was een etterbakkie, en ik een beginnende docent in het vmbo. Ik zat nauwelijks een jaar op de lerarenopleiding en had nog geen stage gelopen toen ik mijn eerste baan kreeg. Het sollicitatiegesprek duurde tien minuten. De twee deelschoolleiders die tegenover mij zaten dachten wel dat ik het zou kunnen. Dat het de laatste dag voor de zomervakantie was zal ook hebben meegespeeld. Je begint de vakantie nou eenmaal lekkerder als je alle vacatures hebt ingevuld. In die tijd was er meer vraag naar docenten dan aanbod. Ik was vierentwintig jaar. Van een lesplan had ik nog nooit gehoord. Ik dacht dat leerlingen vanzelf wel naar mij zouden luisteren. Als ik aardig zou zijn voor hen, dan zouden ze dat vast ook wel voor mij zijn. Wist ik veel. Als ik erop terugkijk begrijp ik niet dat ik het heb aangedurfd.
Ik gaf les in de vakken informatiekunde, techniek en natuur- scheikunde. Aan klas 2A gaf ik alle drie de vakken. Het was een echte basisklas. Er was weinig concentratie, vooral als het te theoretisch werd haakten veel leerlingen af. De kinderen in de klas vertoonden alle onzekerheden die bij de leeftijd horen. De meesten hadden sterk de behoefte zichzelf te bewijzen en daarvoor was ik de aangewezen persoon. Ze konden ruiken dat ze met een beginnende docent te maken hadden. Ik werd gereld van alle kanten en begreep niet waaraan ik dat te danken had.
Mike had een ondeugende kop. Van alle leerlingen in de klas had hij er zichtbaar het meeste lol in om mij het leven zuur te maken. Daar reageerde ik op als door een wesp gestoken. Mike kreeg straf. Mike kreeg zelfs regelmatig straf. Ik moest toch iets? Mike vond het na de zoveelste keer niet terecht en ging de discussie aan. Hij was toch niet de enige? Ik liet me verleiden tot de discussie. Mike had natuurlijk wel een punt.
Uiteindelijk liep het hoog op en Mike barstte in tranen uit. Zijn rechtvaardigheidsgevoel vertelde hem dat hij gelijk had, dus was het zo. Ik voelde wel aan dat ik hem zo niet naar huis kon sturen. Waar Mike bij was belde ik zijn ouders op om te vertellen wat er aan de hand was. Zij kende hun ondeugende zoon wel een beetje, maar dat die stoere jongen nu aan het huilen was moest toch ook ergens vandaan komen. We kwamen er over de telefoon niet uit. Ik stelde voor dat ik ’s avonds bij hen op bezoek zou komen om er over te praten. Ze woonden bij mij om de hoek. We hoefden niet lang te praten. De ouders hadden vrij snel door hoe de vork in de steel zat. De onervarenheid droop van mij af, en Mike bekende kleur zonder dat hij daar zelf erg in had. Hij was in het bijzijn van zijn ouders tegen mij net zo brutaal als in de klas. Het bezoek had een haast wonderlijk effect. Niet alleen Mike en ik konden weer samen door een deur. Ook mijn relatie met de klas verbeterde enorm. De leerlingen hadden door dat ik het beste met ze voor had. Het was een keerpunt in mijn leven als docent. Vanaf dat moment wist ik bovendien hoe belangrijk het is om goed contact met ouders hebben.
Deze column verscheen eerder in onderwijsvakblad Bij de Les.
Interview met mijn moeder
Het thema eenzaamheid raakt mij persoonlijk. Mijn moeder worstelt regelmatig om de dag door te komen. Ik voel mij machteloos, omdat ik de eenzaamheid niet voor haar kan oplossen. Ik voel mij ook schuldig. Doe ik wel genoeg? Schiet ik niet tekort? Op mijn manier ben ik daar zelf ook eenzaam in. Ik mis mijn vader die mij zo goed kon adviseren. Samen met Eveline spreek ik af om mijn moeder te interviewen. Het is ons laatste interview. De vorige interviews spraken we óver mensen die eenzaam waren. Nu stel ik vragen áán mijn eigen eenzame moeder. Best een beetje spannend.
Op tafel ligt een blad met aantekeningen. Miek Olsthoorn (82) heeft het gesprek goed voorbereid. Voor Miek begon de eenzaamheid toen haar man overleed. De eerste maanden was er nog veel aandacht voor haar. Je bent net weduwe en mensen leven met je mee. Maar het leven gaat door, en na een jaar verwachten mensen dat je er overheen bent. “Terwijl de eenzaamheid voor mij toen pas echt begon. Hoe langer het geleden is, hoe meer het besef doordringt dat het afscheid definitief is. Niet dat je verwacht dat Nico terugkomt tot leven, natuurlijk niet. Maar het onomkeerbare wordt overduidelijk.” Het leven zonder echtgenoot valt Miek zwaar. “Ik heb wel een huis, maar geen thuis. Eenzaamheid is voor mij het gevoel dat je er niet toe doet, dat je geen doel hebt in het leven.” Toen haar man nog leefde hebben ze er vaak over gesproken hoe het zou zijn als je er alleen voor komt te staan. “Het lukt me wel, zei ik dan altijd.” Maar op dat moment kun je je niet voorstellen hoe het is om echt alleen te zijn. “Eenzaamheid overkomt je, en nu merk je dat het heel moeilijk is. Dit gevoel gaat ook niet meer weg, het wordt alleen maar erger.”
Gezondheid
Er zijn er veel vriendinnen van Miek weggevallen de laatste jaren. Dat hoort ook bij ouder worden. Het is niet altijd makkelijk om het initiatief te nemen om af te spreken. Je hebt dan wel eens het gevoel dat je je opdringt. Dat zorgt ervoor dat de drempel om af te spreken steeds hoger wordt.
Een andere beperkende factor is de gezondheid. Miek is hartpatiënt en heeft chronisch last van hoofdpijn en aangezichtspijn. Enige tijd geleden is er een pacemaker geplaatst. Dat heeft ervoor gezorgd dat ze meer energie heeft en minder snel moe is. Vóór de pacemaker was het niet mogelijk om meer dan één activiteit per dag te doen. Nu kan Miek een hele dag in de weer zijn en dan ’s avonds nog niet uitgeteld zijn. Op dit moment is de hoofdpijn de grootste barrière om de deur uit te gaan. Een ruimte vol met mensen is al gauw te rumoerig. Dan wordt de hoofdpijn ondraaglijk. Haar slechte gehoor maakt het er niet makkelijker op om aan de gesprekken mee te doen. “Ik kan me echt verheugen op de boekenclub waar ik bij zit, maar tegelijkertijd zie ik er vanwege mijn gezondheid enorm tegenop.” Miek heeft wel eens gezocht naar vrijwilligerswerk, maar dat durft ze vanwege haar gezondheid niet aan. Bovendien ervaart ze zelf een enorme sociale drempel bij het zoeken van contact. “Kan ik het wel aan? Is het wel iets voor mij? Pas is wel tussen de groep?” Bij het inloophuis Wij Allemaal is ze even binnen geweest en snel weer vertrokken. “Al die kakelende mensen, ik kon het niet verdragen.”
Vervreemd
Eenzaam oud worden geeft je het gevoel dat je vervreemdt van de maatschappij. “Ik kan het allemaal niet meer volgen zoals vroeger. Het hele digitale tijdperk is voor mij niet meer bij te houden.” Miek vertelt verder over wat er allemaal is veranderd sinds het overlijden van haar man. “Ik mis soms gewoon een knuffel, dat je intiem kunt zijn met iemand en je gedachtes kunt delen. Verder vond ik het verschrikkelijk om met mijn man ook de auto kwijt te raken. Hierdoor heb je zelf niet meer de regie om te gaan en staan waar je wilt, het maakt je ook in het verplaatsen afhankelijk van anderen.”
Ik vertel mijn moeder wat ik de afgelopen weken bij het afnemen van de interviews heb geleerd. Ik vertel haar dat we hebben gesproken met iemand van Humanitas die eenzame mensen koppelt aan vrijwilligers. Eenzaamheid ontstaat vaak bij het verliezen van een partner. Veel mensen hebben behoefte om daar met iemand over te praten. Alleen maar omdat ze hun verhaal kwijt willen. Zou dat wat voor mijn moeder zijn. Er ontstaat een voorzichtige glimlach op haar gezicht. Ze durft nog niet te geloven dat het voor haar eenzame gevoel een oplossing kan bieden, maar het idee is troostend. Als Eveline en ik vertrekken houdt mijn moeder mijn hand wat langer vast. “Dus je brengt mij in contact met die meneer van Humanitas?” Dat zal ik doen, mama.
Alpe d’HuZes
Donderdag 5 juni, Alpe d’HuZes. Om 2.30 uur ‘s nachts gaat de wekker. Het kost mij geen moeite om wakker te worden. Ik heb ondanks de zenuwen goed geslapen. Mijn eerste zorg is eten klaarmaken. De brandstof voor de lange dag fietsen moet liefst twee uur voor aanvang naar binnen worden gewerkt. Het gasstel is natgeregend en het lijkt eeuwig te duren voordat ik het aan de praat te krijg. Uiteindelijk lukt het mij om havermoutpap te maken en gelijk daarna een pot koffie met de percolator. Het is koud en mijn maag twijfelt of dit stevige ontbijt op dit tijdstip wel een goed idee is. Ik trek de warme fietskleren aan die ik de avond ervoor heb klaargelegd. Om 3.45 uur vertrek ik samen met Patrick en Jacco in het pikkedonker op de fiets naar de start. We zijn niet de eersten en belanden ergens midden in het peloton dat ik dikke rijen staat opgesteld voor de start. Ellen en Mark zijn inmiddels met de auto naar Le Bourg-d’Oisans gekomen. Ze doen een dappere poging om ons te vinden. Met bijna vijfduizend deelnemers is dat onbegonnen werk. . Vanaf 4.30 uur vertrekken we in ploegen. Het is even over vijf als we de startlijn passeren. Personal Patrick zwaait ons uit en ik zoek in de menigte naar Ellen en Mark die hebben doorgegeven dat ze vlak na de start staan, bij de linker fakkel. Ik ben blij als ik ze zie en het lukt mij om Ellen een high five te geven. We rijden dwars door het dorp richting de rotonde. Een lange stoet van witte en rode fietslampjes. Na de rotonde buigt de stoet linksaf en begint de eerste beklimming. Ondanks de warme kleding is het bar koud – boven op de berg zelfs onder nul, hoorden we later. Een paar bochten later warm ik wat op van de inspanning. Ik vraag mij af of ik te hard ga. Omdat het nog altijd donker is kan ik mijn hartslag. Naarmate we hoger komen komt de zon langzaam op. Mijn hartslag is onder de 130 slagen per minuut en ik weet dat ik wat gas kan geven. Vanaf bocht zeven begint het feest op gang te komen wat nog de hele dag zal duren. Mensen roepen je naam die ze aflezen van het deelnemersbord voor op het stuur. Ze juichen voor iedereen even hard en onvermoeibaar. Er wordt muziek gedraaid, bandjes spelen livemuziek, in bocht zeven worden verse pannenkoeken gebakken en uitgereikt aan hongerige fietsers. In een roes bereik ik de top, vlak achter Jacco. We maken een selfie van ons samen, ik weet niet hoe lang ik hem nog kan blijven volgen. De eerste afdaling is een hel. Mensen komen verkleumd en met blauwe lippen en vingers beneden. De handschoenen met lange vingers die ik van Patrick heb geleend werken slecht voor mij. Mijn vingers zijn een stuk korter dan die van Patrick en ik krijg nauwelijks grip op mijn remhandels. Ik kom gedesoriënteerd beneden en moet echt even bijkomen voordat ik aan de tweede beklimming begin. De tweede beklimming gaat lekker, zo houd ik het wel een tijdje vol. De afdaling is ook minder koud en zonder de lange vingers gaat ook het afdalen beter. Bij de derde beklimming gaat het super. Opgezweept door de enthousiaste menigte fiets ik in één uur en zesentwintig minuten omhoog, mijn snelste tijd van de dag. Ik begin steeds meer aandacht voor mijn omgeving te krijgen en Alpe d’HuZes maakt grote indruk op mij. Na de derde afdaling heb ik honger als een paard. Niet gek, inmiddels heb ik ruim 3700 kilocalorieën verbrand. Team Dirk heeft voor Jacco en mij stokbrood met worst, paté en kaas ingekocht. Jacco en ik blijven nog altijd bij elkaar in de buurt en we zijn heel blij met de steun langs de kant! De zoete sportdrank en energierepen komen op een gegeven moment je neus uit en ik dan kan niks lekkerder verzinnen dan een stuk stokbrood met stevige worst. Ik eet meer dan goed voor mij is, kan mij niet bedwingen.
Door de enthousiaste verhalen over onze belevenissen bovenop de berg, begint het te kriebelen bij Ellen en Mark. Bovendien willen ze graag de finish meemaken. Ze besluiten een poging te wagen bij de finish te komen. Er zijn twee opties: wandelen naar de top, of met de kabelbaan. Wandelen duurt te lang. Om met de kabelbaan omhoog te gaan moet Ellen eerst haar hoogtevrees overwinnen. Het is een aardig stukje rijden naar het begin van de kabelbaan, aan de andere kant van de berg. Als het nodig is zal Mark, in navolging van The A-team, Ellen daar knock-out slaan en weer wakker maken bij het eindpunt. Even later beginnen Jacco en ik aan de vierde beklimming. Vrijwel direct krijg ik last van de maaltijd. De energie die ik nodig heb om te klimmen gaat nu verloren aan het verwerken van het voedsel. Mijn maag protesteert, ik moet noodgedwongen gas terugnemen en zie Jacco verder bij mij wegfietsen. Voor het eerst verlies ik hem uit het oog. Bij bocht zeven kan ik ondanks de kramp in mijn maag een pannenkoek die wordt aangereikt niet weerstaan. Het wordt er niet beter van. Vlak voor bocht drie krijg ik mijn hartslag niet meer omhoog. Als ik een stukje vers gemaaid gras zie kan ik de verleiding niet weerstaan. Ik zet mijn fiets tegen een muurtje en ga languit in het gras liggen. Heel even ben ik toeschouwer en geniet van de tientallen dappere fietsers die voorbij trekken. De kramp in mijn maag neemt af. Ik bedenk mij dat Jacco nu wel bij de finish zal zijn en hoop dat hij niet op mij zal wachten. Met lichte tegenzin stap ik weer op de fiets. Tot mijn eigen verbazing gaat het fietsen beter. Opgezweept door de muziek en de menigte, rijd ik in rap tempo naar de finish. Mijn hartslag krijg ik weer omhoog, mijn dip is voorbij. Een tikkeltje overmoedig ga ik met hoge snelheid door de straten van Alpe d’Huez op weg naar de finish. Ik twijfel of ik na de finish zal stoppen of doorfietsen. Zou Ellen haar hoogtevrees hebben overwonnen? Ik stop en kijk om me heen, maar Mark en Ellen zijn nergens te bekennen. Dan maar weer omlaag. Ik zie er tegenop. Mijn nek, mijn schouders, mijn handen, zo’n beetje mijn hele lichaam doet pijn. Bij het afdalen ben ik mij meer bewust van de pijn. Er lijkt geen einde te komen aan de afdaling. Ik ben pas bij bocht negen en besef me dat ik nog niet op de helft ben. De schaduw in het bos bezorgt me koude rillingen. Beneden wachten Jacco en Patrick mij op. Aan mijn doorkomsttijden heeft Patrick gezien dat ik een inzinking heb gehad. Ik vertel dapper dat ik over mijn dip heen ben. Patrick probeert zijn bezorgdheid te verbergen maar ik vang er toch wat van op. Mijn voorderailleur hapert en ik vraag Patrick er naar te kijken. Het wil niet lukken maar ik ben blij met mijn verlengde pauze. Liefst blijf ik nog langer zitten, maar als ik nog later begin aan de vijfde beklimming komt de zesde beklimming in gevaar. Vóór zes uur moeten we weer beneden bij het keerpunt zijn. Daarna mag je niet meer beginnen aan een nieuwe beklimming. Mijn lichaam protesteert als ik weer op de fiets stap. De pijn is nog heviger dan bij het afdalen en we rijden nog maar op het vlakke gedeelte, naar de beklimming toe. Samen met Jacco draai ik voor de zoveelste keer linksaf. Het lange steile stuk naar bocht eenentwintig voelt als een muur waar ik tegenop rijd. Ik vertel Jacco niet op mij te wachten en verbijt de pijn. Heel langzaam kom ik in een soort van ritme. Of misschien wil ik graag dat dat zo is. Hoe lang houd ik dit nog vol? Hoe lang heb ik eigenlijk de tijd voor deze beklimming? Het lukt me niet om het uit te rekenen, zo moe ben ik. Het piept en het kraakt. In de afgevlakte bochten waar ik voorheen versnelde, gaat nu het tempo omlaag. Zo lang mogelijk probeer ik mijn benen de tijd te geven om te herstellen. De zon brandt en ik begin last te krijgen van de warmte. In bocht zeventien komt de gedachte op dat ik ook deze beklimming misschien niet ga redden zonder tussenstop. In bocht veertien steek ik zonder om mij heen te kijken de weg over. Mijn fiets wordt als vanzelf richting de schaduw gestuurd. De tranen stromen uit mijn ogen als ik tot stilstand kom. Ik begrijp niet zo goed waarom. Ik laat mijn fiets in het gras vallen en loop een stukje richting de struiken, weg van de drukte. Op een klein stukje gras zak ik neer en word overvallen door emoties. De batterij van mijn telefoon is bijna leeg. Ik sms Ellen dat ze er rekening mee moet houden dat dit wel eens mijn laatste beklimming kon zijn.
Ik denk aan de maanden van voorbereiding. Aan de momenten dat ik het zwaar had. Als ik geen zin had om te trainen, dan was de gedachte aan mijn vader genoeg om toch op de fiets te stappen. Wanneer ik trainde op de grenzen van mijn kunnen en mijn lichaam wilde niet meer, dan dacht ik aan mijn vader en verdween de pijn. Nu de grote dag is aangebroken ontbreekt het mij niet aan wilskracht. Op doorzettingsvermogen kan ik nog wel tien keer omhoog, al moet ik lopend. Ze zullen mij van de berg moeten afhalen, opgeven is geen optie. Ik stap weer op de fiets. Mijn coördinatie is weg en ik bots bijna op een afdalende fietser. De pijn is er nog steeds. Mijn benen zijn nog maar net voldoende hersteld om de pedalen rond te krijgen. De tranen stromen nog altijd uit mijn ogen. De fietsers die mij inhalen kijken om of het wel goed met mij gaat. Ik kijk stoïcijns voor mij uit en focus op de volgende bocht. Hoeveel bochten nog te gaan? Hoeveel bochten red ik nog zonder af te stappen? Mijn vader kan mij nu niet meer helpen. Ik heb mijn grens bereikt. Ik denk aan de lieve mensen die naar Frankrijk zijn gekomen om mij te steunen. Aan Patrick die in de brandende zon op mij wacht. Aan Ellen die doodsangsten moet uitstaan om bij de finish te komen. Ik denk aan vijf jaar geleden toen ik de Marmotte fietste. Ook toen lag de finish bovenop Alpe d’Huez. Na een lange zware rit was ik uitgeput en moest ik regelmatig pauzeren om bij te komen. Op het laatst stopte ik in elke bocht en zelfs tussen twee bochten in. Ik weet nog precies op welke plek ik werd ingehaald door de bezemwagen. Ook vandaag zullen de pauzes steeds korter op elkaar volgen. De verzuring in mijn benen is maximaal. Ik wil dit niet. Ik wil niet tijdens de zesde beklimming door de bezemwagen worden ingehaald. Ik wil niet van de weg worden gehaald. Laat mij dan liever zelf die keus maken. Ik moet het loslaten hoe moeilijk dat ook is. Ik wilde zó graag zes keer de berg beklimmen. Wat zou mijn vader er van vinden als ik zou stoppen? Hij zou apetrots zijn, daar twijfel ik geen moment aan. Bij die gedachte barst het huilen los. Ik stop in bocht negen om bij te komen. Dit keer niet alleen van de inspanning. Ik lees een lief berichtje van Ellen en maak een besluit. Dit is mijn laatste beklimming. Er valt een last van mijn schouders. Ik laat meer los dan de sportieve uitdaging. Ik laat ook een stukje van mijn vader los. Het doet pijn, maar op een manier die ik niet kan uitleggen heeft het ook iets moois. Mijn gevoel heeft moeite mijn verstand te volgen. De tranen blijven komen. Ik fiets verder en langzaam wen ik aan de gedachte dat dit mijn laatste beklimming is. In bocht zeven begint het volksfeest op weg naar de top. Ik probeer mij groot te houden. Ondanks mijn zonnebril die mijn tranen verbergt, voelen de mensen langs de kant feilloos aan dat ik er doorheen zit. Van alle kanten word ik oorverdovend aangemoedigd. Ik word figuurlijk en soms zelfs letterlijk het laatste stukje omhoog geduwd. De saamhorigheid op de berg is schitterend. Ik wordt er warm van en begin te lachen door de tranen heen. Ik voel mij bevoorrecht. Dat ik dit mee mag maken. Intens geniet ik van mijn laatste bochten van Alpe d’HuZes. Door het euforische gevoel vergeet ik de pijn. Ik stop voor een laatste korte pauze in bocht één en begin dan aan de laatste twee kilometer naar de finish. Nu ik minder met mijn eigen prestatie bezig ben zie ik pas goed hoe bijzonder dit is. Ik herken mensen die mij de hele dag door hebben aangemoedigd en dat nu alleen nog maar harder doen. Als ik er adem voor heb bedankt ik de mensen langs de kant voor hun steun. Dan sla ik linksaf voor laatste rechte stuk naar de finish. Ellen en Mark hebben doorgegeven dat ze vlak na de finish staan, bij een uitvoegstrook voor fietsers. Ik passeer de finish. Ik zoek de menigte af maar kan ze niet vinden. Dan hoor ik plotseling heel hard mijn naam roepen. Ik herken de stem van Ellen en zie haar staan. Er zit een dranghek en twintig meter tussen. Ellen is heel snel bij mij en we omhelzen elkaar intens. Wat ben ik blij om haar te zien. Terwijl Mark de fiets van mij overneemt komt er een grote man met een grote camera bij ons staan. Er wijst een microfoon naar mij. Ik heb eigenlijk geen zin om te praten maar zeg toch kort iets voor de camera. We zoeken een stukje gras op waar ik kan liggen. Ik eet wat en kom langzaam maar zeker bij. Inmiddels is Jacco begonnen aan zijn zesde beklimming. Patrick fietst deze laatste keer met hem mee. Ik zoek naar de ouders van Jacco die ook bij de finish moeten staan. Uiteindelijk vind ik ze en we kijken samen uit naar de finish van hun zoon. Wat een held. En met wat een gemak fietst hij zes keer die berg op. Ik ben enorm trots op hem en ben blij dat ik erbij ben als hij over de finish komt. Zo sluiten we de dag samen af. Het was een dag om nooit te vergeten.
Verkiezingen
In nieuw gezelschap kijk ik graag de kat uit de boom. Het duurt meestal even voordat ik weet wat mijn rol is. Afgelopen zaterdag had ik afgesproken met wethouder en lijsttrekker van het CDA Geoffrey Nijenhuis en raadslid Eveline Tijmstra. Het was een spontane actie. Ik had tijdens het campagneoverleg voorgesteld om ze te interviewen, voor de camera. Zo gezegd, zo gedaan. We hadden afgesproken bij de Melkwegbrug. Bij de brug stond te veel wind voor de eenvoudige opnameapparatuur waarover ik beschikte. We liepen een klein stukje naar de luwte van de Herengracht, waar we een prachtig decor hadden. Ik vroeg Geoffrey en Eveline onder andere: waarom het CDA? Ze gaven hetzelfde antwoord, en we vroegen ons hardop af of dat erg was.
Hoe je als nieuweling in een groep wordt ontvangen zegt veel over die groep. Bij het CDA in Purmerend voelde ik mij gelijk om mijn gemak. Ik mocht er zijn. Ook Geoffrey en Eveline hebben dat zo ervaren. Het CDA in Purmerend is een sociale partij die zich inzet voor de mensen in onze stad die dat nodig hebben, zonder te betuttelen. Geoffrey heeft als wethouder veel ervaring opgedaan met ingewikkelde dossiers zoals de decentralisatie van de zorg. Hoe bewaar je de menselijke maat als straks de gemeente de zorgtaak van de rijksoverheid moet overnemen? Terwijl er tegelijkertijd fors op wordt bezuinigd? Eveline heeft als beleidsmedewerker bij de gemeente Zeevang zich met hetzelfde vraagstuk bezig gehouden. Samen vormen zij een ijzersterk duo. Ik zou het Purmerend gunnen dat zij zich ook na de verkiezingen met de uitvoering mogen bemoeien. Dat is niet alleen verkiezingspraat, het is vooral waarheid.
Na de opnames hebben we nog even nagepraat bij een kop koffie. Eveline en Geoffrey praatten enthousiast over een voorstel van het CDA dat door de gemeenteraad was overgenomen. Een simpele aanpassing in de bekostiging van peuterspeelzalen, waardoor ouders niet meer geconfronteerd worden met enorme prijsschommelingen. Ineens wist ik mijn rol. Ik wil dat enthousiasme via de media bij u overbrengen. En misschien wil ik later ook wel in de gemeenteraad. U kunt 19 maart al op mij stemmen. Lijst 4, kandidaat nummer 10.
Deze column verscheen in aangepaste vorm in Dagblad Waterland.
Volksvertegenwoordiging
Vormt de tweede kamer een afspiegeling van onze samenleving? De vraag stellen is hem beantwoorden. In de tweede kamer vind je geen bouwvakkers, verpleegsters, winkeliers of leraren. Als het gaat om opleidingsniveau lijkt de Tweede Kamer in geen enkel opzicht op Nederland. In de Kamer is 95 procent hoger opgeleid, in het land is dat 28 procent. Veel Kamerleden zijn na hun opleiding direct in een bestuursfunctie terecht gekomen bij de overheid. Zelfs bij een ‘volkse’ partij als de SP moet je met een vergrootglas zoeken naar Kamerleden die op de werkvloer hebben gestaan. Op zichzelf niet zo vreemd, het land besturen vraagt om andere vaardigheden. Je kunt je wel afvragen of deze Kamerleden het volk goed kunnen vertegenwoordigen.
In de gemeentepolitiek is er een vergelijkbare trend zichtbaar. Steeds meer raadsleden hebben een baan in de bestuurlijke sector, bijvoorbeeld als beleidsmedewerker bij een andere gemeente. Ook hier, heel begrijpelijk. Als je niks met gemeentepolitiek te maken hebt is de stap om de politiek in te gaan groot. De raadsleden met bestuurlijke ervaring weten waar ze over praten en kunnen op basis van hun expertise goed onderbouwde besluiten nemen.
Maar toch, het zit me niet helemaal lekker.
Democratie is een mooie uitvinding, maar er zijn ook nadelen. Soms twijfel ik aan de houdbaarheid van het systeem. Wordt het niet eens tijd voor iets anders? En dan niet een beetje rommelen in de marge, zoals een provincie meer of minder, maar het systeem compleet op z’n kop. Ander kiesstelsel, bijvoorbeeld een districtenstelsel zoals in Duitsland. Of een tweepartijenstelsel zoals in de Verenigde staten. Of misschien nog iets anders, wat we nu nog niet kunnen verzinnen. Ik geloof niet dat het ene systeem beter is dan het andere. Ik denk wel dat verandering goed is voor de betrokkenheid bij de politiek. Het maakt ons bewust van wie we ook alweer zijn en waarvoor we ooit de democratie hebben ingesteld als staatsvorm. Ik zie het nog niet zo gauw gebeuren. Daarvoor gaat het, ondanks de crisis, te goed met Nederland.
Deze column verscheen eerder in Dagblad Waterland.
In de war
Ik ben lid geworden van het CDA. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Ik sta zelfs op de kandidatenlijst voor de gemeenteraadsverkiezingen.
Het schrijven van een column in deze krant heeft mijn politieke betrokkenheid verder vergroot. Het interesseert mij enorm hoe raadsleden en politieke partijen tot een besluit komen. Vaak ben ik kritisch over het resultaat, maar ik heb ook veel bewondering voor de oprechte betrokkenheid van politici bij de samenleving.
Waarom het CDA? Goeie vraag. Wie het mij een jaar geleden zou hebben voorspeld zou ik voor gek hebben verklaard. Ik ben niet bepaald gelovig en al helemaal niet kerkelijk. Door een toevallige ontmoeting en naar aanleiding van het schrijven van deze column, ben ik benaderd door het bestuur van het CDA. Ik was gevleid, maar tegelijkertijd terughoudend. Uiteindelijk won mijn nieuwsgierigheid het en heb ik een aantal fractievergaderingen bijgewoond. In de fractie zitten betrokken mensen die weten waar ze het over hebben. Ik voelde mij er gelijk op mijn gemak, dat had ik eigenlijk niet verwacht. Ik weet ook niet zo goed hoe het komt, maar ik voel ik mij thuis bij mensen van de kerk. Het zal iets met de Christelijke normen en waarden te maken hebben. Christelijke mensen zijn vaak bescheiden. Ze hebben niet zoveel last van hun ego.
Het komt natuurlijk niet helemaal uit de lucht vallen. Mijn vader was priester toen hij mijn moeder leerde kennen. Ze werden verliefd en dat was een schande in die tijd. Mijn ouders volgden hun hart en mijn vader zei noodgedwongen het priesterschap vaarwel. Nadat ze getrouwd waren zijn mijn ouders nog lang actief geweest in de katholieke gemeenschap in Ilpendam. Daarna hadden ze met geen enkele kerk nog binding.
Ik wilde deze column eigenlijk wijden aan het in mijn ogen onzalige plan om autobedrijven langs de A7 te vestigen. Maar mijn eigen CDA heeft zich in de laatste raadsvergadering vóór deze plannen uitgesproken. Nu ben ik in de war. Kan ik deze column nog wel schrijven?
Deze column verscheen eerder in Dagblad Waterland.
Hoogbouw
Bijna dagelijks rijd ik langs het in aanbouw zijnde woonzorgcomplex, een voorziening voor ouderen met behoefte aan zorg. Naast de Melkwegbrug verreist langzaam maar zeker een enorm gebouw. Wordt het gebouw echt zo afgrijselijk als ik vermoed. Presentatietekeningen zien er meestal mooier uit dan de werkelijkheid. En ik vond de presentatietekeningen al niet veel soeps. Elke week wordt de toren een stukje hoger. Ik hou mijn hart vast.
Vooraf is er een hoop strijd geweest over het woonzorgcomplex. In het bestemmingsplan was een maximale hoogte van 18 meter toegestaan. Het woonzorgcomplex wordt ruim 60 meter hoog. (Ter vergelijking, dat is net zo hoog als het Mövenpick Hotel achter Amsterdam Centraal.) Die hoogte is volgens woningcorporatie Wooncompagnie nodig om het project rendabel te maken. Van de opbrengst van de appartementen in de toren moeten de voorzieningen in het complex worden betaald. Omwonenden maken zich terecht zorgen over het effect van de woontoren op de leefbaarheid. De toren geeft een lange slagschaduw, vooral in de winter. Bovendien bederft de toren het uitzicht, je kunt er niet omheen. De omwonenden hebben de strijd verloren, dat moge duidelijk zijn.
Ironisch genoeg is het met de huidige politieke ontwikkelingen maar zeer de vraag of er wel behoefte bestaat aan de voorzieningen die in het woonzorgcomplex worden gerealiseerd. De participatiesamenleving heeft als gevolg dat ouderen steeds langer thuis blijven wonen. Al dan niet bijgestaan door mantelzorgende familie of kennissen. Dat is overigens niet iets van de laatste jaren. Ook toen de plannen voor het woonzorgcomplex werden gemaakt, ten tijde van de kabinetten Balkenende, was deze ontwikkeling gaande. ‘Mensen in hun kracht brengen’ noemden ze dat bij het CDA.
Ik ben geen tegenstander van hoogbouw. Het gaat mij meer om de menselijke maat. In dit geval vrees ik dat die ernstig zoek is. Te groot voor Purmerend en vooral: te dicht op de woningbouw. Hopen dat het meevalt.
Deze column verscheen eerder in Dagblad Waterland.